Home  /  Over Zottegem en haar bestuur  /  Over Zottegem  /  Een vleugje geschiedenis  /  Schepenbrief van Bochoute

Schepenbrief van Bochoute


Iedereen kent het zinnetje "hebban olla vogala nestas bigunnan…", of vrij vertaald "Alle vogels zijn begonnen met hun nestje te bouwen, …", als Oudnederlandse tekst uit de 11de eeuw. Een ander document, dat in geen handboek ontbreekt, is de schepenbrief van Bochoute, die meer dan 750 jaar geleden werd opgesteld en geldt als de vroegste ‘notariële akte’ in het Nederlands. Zo een jubileum verdient een viering.
 
De fameuze schepenbrief is een stukje perkament niet groter dan 21 bij 11 cm, dat wordt bewaard in het OCMW-archief van Oudenaarde. Het werd in mei 1249 geschreven in Velzeke en gegeven te Bochoute. Dat geven moet je letterlijk opvatten, in de betekenis van ‘overhandigen’. Het was de officiële bezegeling van een contract en dat gebeurde door de schepenbank. In dit geval door de schepenbank van Bochoute.
 
Bochoute is vandaag een viergemeentenpunt. Het ligt op Dikkele (nu Zwalm), Dikkelvenne (nu Gavere), Scheldewindeke (nu Oosterzele) en Velzeke (nu Zottegem). In de 13de eeuw was het een meierij, een gebied waar een meier in naam van de heer - hier het geslacht van Gavere - het gezag waarnam. De beroemde schepenbrief handelt over een stuk land, eigendom van Boidin Molniser die op het Bochoutse gehucht Dallem woonde. Vermoedelijk was het geslacht Molniser een Dikkelse molenaarsfamilie. De dorpswatermolen lag halverwege Dallem en het Dikkelse centrum, en de familienaam ‘Molniser’ (Molenijzer) geeft een bijkomende indicatie. Het molenijzer doet de bovensteen ronddraaien en het is de ‘spil’ van het maalproces. Niet toevallig werd net het molenijzer bij het gerechtelijk stilleggen van een watermolen verwijderd. Het symboliseerde het maalrecht en dat verklaart de naam van de molenaarsfamilie.
 
Het perceel in kwestie lag tussen Boidins huis en de Gentweg. Het valt vandaag, ruim 750 jaar later, nog perfect te localiseren, aan het kruispunt van de Kouterstraat en de Boechoutestraat. Met dat stuk land gebeurt in 1249, kort gezegd, het volgende. De kapitaalkrachtige Gentse poorter Henrick van den Putte ‘koopt’ als investering de grond van Molniser. ‘Kopen’ tussen aanhalingstekens, want het gaat hier om een zogenaamde renteverkoop met teruggave in erfpacht.
 
Het systeem zat als volgt in elkaar. Van den Putte betaalt de boer voor een stuk grond. Die grond wordt niet de eigendom van de Gentenaar, maar wel krijgt hij jaarlijks een rente uitbetaald van Molniser, waarbij het stuk land als onderpand geldt. Voor de Gentse kapitaalkrachtige poorter een veilige en ook rendabele vorm van belegging. De 3 ha akkerland waarover de schepenbrief handelt, brengen Henrick van den Putte jaarlijks, een rente op van 1 mud (640 liter) tarwe en 2 kapoenen (gecastreerde en vetgemeste hanen). Voor de boer een interessante formule, want hij krijgt een smak geld om in zijn bedrijf te investeren, en toch behoudt hij zijn grond.
 
Naar vandaag vertaald, onderschreef Molniser een hypothecaire lening bij een particuliere geldschieter. Met dit soort overeenkomsten waren de lokale landslieden niet vertrouwd. Zij kenden wel de gewone verkoop of de ruil, maar hier ging het om een contract waarbij men zich gedurende zeer lange tijd aan de afspraak moest houden. Bovendien ging het niet om een transactie tussen mensen die elkaar goed kenden. Daarom werd het contract op papier gezet. Tot dan toe regelden de mensen alles mondeling. Voor de plaatselijke bevolking volstond het gegeven woord, voor de grotere transacties in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de heer. Soms ging dat met enig ritueel gepaard: de verkoper wierp een strohalm weg, als zinnebeeld van de eigendomsoverdracht.
 
Geschreven overeenkomsten werden in het Latijn gesteld, maar dat ging dan over zaken van de graaf of van abdijen. Maar, nu had men een geschreven overeenkomst nodig in een taal verstaanbaar voor een Bochoutse boer. Daarom schreef men het contract in het Nederlands en zo kregen we de fameuze schepenbrief van Bochoute. Dat het contract in Velzeke werd geschreven, is niet toevallig. Naar alle waarschijnlijkheid kende Henrick Van den Putte de Velzeekse scribenten. Vorsers sluiten immers niet uit dat hij dezelfde is als Heinric van Velseke, kanunnik in Doornik en aartsdiaken van Gent. Als onze Van den Putte inderdaad een Velzekenaar was, die naar Gent uitweek, zou dat meteen verklaren waarom de Bochoutse boer precies bij hem aanklopte, of omgekeerd.
 
Belangrijker is dat de Zottegemse deelgemeente in de 13de eeuw een belangrijke plaats bekleedde in het juridische landschap van Zuid-Oost-Vlaanderen. Velzeke had immers een landschepenbank, een rechtscollege dat de belangen van het omliggende platteland moest dienen en ook verdedigen, vooral tegenover de stad Gent, die het platteland onder de duim wilde houden. Die landschepenbank had goede klerken, want er moest nogal wat op papier worden gezet. Als Boidin Molniser en Henrick Van den Putte hun contract wilden, dan ligt het voor de hand dat ze daarvoor een beroep deden op de Velzeekse specialisten. Zo komt het dat de oudst bewaarde ambtelijke tekst in het Nederlands in het relatief kleine Velzeke op perkament werd gezet. De oudst bewaarde, want recent onderzoek bracht aan het licht dat het eerste deel van de bewuste schepenbrief teruggaat op een ouder document. De Velzeekse vroegmiddelnederlandse schrijftradtie klimt dus verder op dan 1249!
 
Op 9 mei 1999 werd de 750ste verjaardag van de schepenbrief van Bochoute gevierd. De organisatie was in handen van het comité, ‘De Schepenbank van Bochoute’, die een stevig programma in mekaar bokste, met uit een academische zitting waarin het belang van de schepenbrief werd toegelicht, de onthulling van een gedenksteen, en een toeristisch-recreatieve wandel- en fietstocht vertrekkend vanuit de vier deelnemende gemeenten: Gavere, Oosterzele, Zottegem en Zwalm.
 
© Danny Lamarcq
 
Bronnen
•    L. VAN DURME, De schepenbrief van Bochoute, in: Huldealbum Marcel Hoebeke, Gent, 1985, pp. 395-411.
•    L. VAN DURME De schepenbrief van Bochoute. Marginaliën, in: Liber amicorum Achiel De Vos, Evergem, 1989, pp. 237-240.
•    L. VAN DURME, De vroegere scabinale organisatie te Velzeke in ruimer perspectief, in: Jaarboek van de Zottegemse Culturele Kring 1976-‘77, Zottegem, 1977, pp. 21-68.
 

De originele tekst van de schepenbrief

Descepenen van bochouta quedden alle degene die dese lettren sien selen i(n) onsen here; Si maken bekent die nu sien ende wesen selen; Ende den scepenen van velseke teuoirst dat der boidin molniser van dalle(m) vercochte den hare henricke van den putte portere van ghint. ii½. bunre lans de rode met .xx. voeten; dat lant leit tuschen den ghintwege ende sinen us op soe welc ende soet derhenric kisen wille; Dat lant wercochte hii teuulre wet bi meier ende bi scepenen; dat lant heft hij geloft tequitene met .i. halst(er) euenen ende .ix. d. bunre van alre quorelen sonder de godes tinde chegen alle die ghene die te dage ende te rechte willen comen; Dat selue lant dat hijr genomet es dat heft hij boidine mole(n)isere weder gegeue(n) terfleke(n) pachte ombe .i. mudde tarwen ende ombe .ii. capone siars. Die tarwe teghint bennen den .iii. porten teleuerne dar derhenric wille. benne(n) .ii. d debeste en(de) bi der mate va(n) ghi(n)t. Dese tarwe es hi sculdech alrehelegermesse en(de) ont hir en(de) metwintre vergoude(n) tesine. Gebrake hem hir af soe sloge derhenric sin hant ane la(n)t en(de) hilt alse sin herue; Dese rente die ute desen lande gaet die moet quite(n) der .b(oidin) en(de) sin afcome(n)de ofte so wie so la(n)t houde(n)de es over den hare henricke soe dast der henric negene scade enebbe no sin afcome(n)de. Wi en hebbe(n) selve negene(n) segel. Scepene(n) van velseke va(n) onsen ouede bidi dat wi vor hem bekenden hebben si ons haren segel gelenet war si ne donre ne(m)meer toe. Dese voruuorde was gemaket a(n)no d(omi)ni m° cc° xl° ix° i(n) maio

Vertaling van de tekst

Door Luc Van Durme en Johan Taeldeman
De schepenen van Bochoute spreken allen die deze brief zullen zien voor bij Onze Heer. Zij maken bekend aan hen die nu zijn en zijn zullen, en in de eerste plaats aan de schepenen van Velzeke dat de heer Boudewijn Meulenijzer van Dallem heeft verkocht aan de heer Hendrik Van de Putte, burger van Gent: twee en een half bunder grond, gemeten met de roede van twintig voet. De landerijen liggen tussen de Gentweg en zijn woning. De heer Hendrik mag er (de twee en een half bunder) uit kiezen zoals het hem belieft. Deze grond heeft hij verkocht voor de voltallige bank van meier en schepenen. Met een halster zwarte haver en 9 penningen per bunder (jaarlijks te betalen als heerlijke cijns) heeft hij (Boudewijn Meulenijzer) zich verbonden deze grond vrij te maken van alle aanspraken, met andere woorden tegen al wie deze rechtshandelingen zou willen aanvechten. Hierenboven is er nog de kerkelijke tiend! De genoemde grond heeft hij (Hendrik Van den Putte) aan Boudewijn Meulenijzer teruggegeven in eeuwigdurende pacht, tegen de jaarlijkse betaling van twee kapoenen en een mud tarwe. De tarwe moet geleverd worden te Gent ‘binnen de vier stadspoorten’, op de plaats door Hendrik bepaald; de kwaliteit van de tarwe mag met niet meer dan 2 penningen onder de hoogste marktprijs liggen. Ook moet de Gentse maat worden gebruikt. De leveringstermijn strekt tot Allerheiligen, ten laatste tot Kerstmis. Mocht hij (op een van die punten) schade lijden, dan kan de heer Hendrik de grond aanslaan en hem als zijn volle eigendom beschouwen. De (bovengenoemde heerlijke) cijns die op deze grond rust, moeten de heer Boudewijn en zijn nageslacht of al wie het land van de heer Boudewijn (in gebruik) houdt, betalen, zodat de heer Hendrik noch zijn nageslacht schade ondervinden Zelf hebben wij geen zegel. Doordat wij ten aanzien van hen deze zaak voor waar hebben verklaart, hebben de schepenen van Velzeke, bij wie wij ten hoofde gaan, ons hun zegel geleend, wat hen evenwel tot geen enkele rechtsverantwoordelijkheid verplicht. Dit contract werd opgemaakt in het jaar des Heren 1249, in mei.