Home  /  Over Zottegem en haar bestuur  /  Over Zottegem  /  Een vleugje geschiedenis  /  Onze-Lieve-Vrouw Kapel van Deinsbeke

Onze-Lieve-Vrouw Kapel van Deinsbeke


Een van de meest merkwaardige monumenten van het Zottegemse patrimonium is ongetwijfeld de kapel van O.-L.-Vrouw van Deinsbeke. Deze bedevaartkapel, als monument beschermd sedert 1976, werd gebouwd in 1929. Het is meteen een van de jongste gebouwen die op de lijst van de beschermde gebouwen van Zottegem staat. Maar dat hoeft, zoals verder zal blijken, geen afbreuk te doen aan de waarde van het bedehuis voor ons patrimonium, wel integendeel.
 
Bouwtechnisch gezien gaat het om een gebouw in neo-barokke stijl. Typische kenmerken zijn de in- en uitzwenkende geveltop afgeboord met voluten in natuursteen, het rondboogportaal met een O.-L.-Vrouwebeeld in een nis en het sierlijk dakruitertje op het zadeldak. Andere opvallende karakteristieken zijn de segmentboogvensters in de zijmuren, de lagere - halfronde - absis met blindtraceringen in rondboogvorm en de kleine sacristie met afgeronde hoeken. Binnenin valt het bepleisterde tongewelf op, waarvan de gordelbogen rusten op voluutvormige kraagstenen.
 
Een monument is echter meer dan een kunsthistorisch waardevol of interessant gebouw. Waarom het gebouw precies op die plaats staat, in welke context het werd opgericht, hoe de voorgeschiedenis van het monument in mekaar steekt en welke de impact van het gebouw was en is op zijn omgeving…: het zijn stuk voor stuk elementen van belang voor het aflijnen van de echte waarde van een monument. Welnu, de kapel van O.-L.-Vrouw van Deinsbeke vormt op dat vlak een unicum voor onze stad.
 
Laten we beginnen met het O.-L.-Vrouwebeeld zelf, vermits precies dat beeld aan de oorsprong ligt van de devotie alsook van de bouwgeschiedenis van de kapel. Zoals dat met bedevaartsoorden gaat, krijgen we ook hier een dualiteit tussen het volksverhaal en de historische realiteit. Meestal drukt de volksverbeelding in superlatieven uit wat de volksmens voelt voor de relikwie of de heilige. Het gaat dan in de meeste gevallen om opvallend sterk overtrokken mirakels.
 
Nemen we het verhaal van O.-L.-Vrouw van Deinsbeke. Twee godvruchtige zielen ontvluchten het kermisgewoel en gaan kouten en keuvelen op het Kouterbaantje dat naar de Deinsbekemeersen loopt. Aan de beek zelf worden ze met verstomming geslagen: een zonnestraal priemt door de wolken, recht in de beek, op de plaats waar een voorwerp in het water drijft. Nieuwsgierig als vrouwen zijn, gaan ze erop af en vinden een O.-L.-Vrouwebeeldje dat zich tegen de stroming in rechtop houdt. Ze halen het uit het water en zie, het is niet eens nat! Ze brengen het beeldje naar de pastoor en vrienden en kennissen krijgen een ongetwijfeld nog aangedikt relaas zodat in geen tijd gans Zottegem van het gebeuren op de hoogte is. De pastoor blijft eerder sceptisch, maar zet het beeldje toch maar in de sacristie. "s Anderendaags blijkt het echter verdwenen. Een parochiaan komt hem vertellen dat er bij de Deinsbeek een beeldje aan een boom hangt, zonder dat men kan zien hoe het is bevestigd. Het hoeft geen betoog dat zo"n tweede mirakel tot een spontane massadevotie leidt. De pastoor vindt het dan ook de hoogste tijd om zijn superieuren in te lichten en neemt veiligheidshalve het beeldje opnieuw mee. Gelovigen hebben intussen een houten kapelletje aan de boom getimmerd en er een ander O.-L.-Vrouwbeeldje in gezet. Maar "s anderendaags ligt dat in stukken op de grond en in het kapelletje staat het originele beeldje, dat voor de tweede keer uit de kerk was ontsnapt. Het was duidelijk: hier wilde O.-L.-Vrouw een kapel. En zo geschiedde. Tot zover het volksverhaal.
 
De historische realiteit is echter nog curieuzer en overtreft de fictie in ruime mate. Voor de vroegste sporen van het beeldje van O.-L.-Vrouw van Deinsbeke moeten we ons verplaatsen naar de abdij van Affligem in de twaalfde eeuw. In 1146 was Sint-Bernardus er op bezoek en toen hij bij zijn vertrek het stenen Mariabeeld groette, antwoordde het beeld met een heldere, hemelse stem. Het groetende Mariabeeld werd in de volgende jaren en eeuwen een begrip. Op het einde van de 16de eeuw raakte ook de abdij van Affligem niet zonder kleerscheuren uit de strijd en op een bepaald moment werd het beeld aan diggelen gegooid en ging de abdij in vlammen op.
 
In 1603 begint men met de herstellingswerken aan de abdij en vindt men het kapotte beeld. Het in zijn geheel herstellen, was niet mogelijk en dus maakte men een kleinere kopie. Met de rest maakte men verschillende kleinere beeldjes en zelfs het stof van de groetende Maria werd gebruikt om beeldjes een meerwaarde te geven. Maar wat heeft Zottegem met dat verhaal te maken? Hiervoor moeten we het curriculum van een van de monniken natrekken. In oktober 1643 treedt een zekere Adreaan Stevens in het klooster. Hij werd geboren in de Egmontstad. Zijn ouders waren bemiddelde burgers en zijn broer was zelfs een tijdje burgemeester van onze stad. De Zottegemse monnik bleek een mystiek kloosterling te zijn die over bijzonder miraculeuze gaven beschikte: men zag hem bijvoorbeeld letterlijk door de gangen en over de trappen zweven en hij leefde extreem sober. Zijn ascetisch gedrag werkte ongetwijfeld zijn vroegtijdige dood in de hand: hij overleed amper 24 jaar oud.
 
We hebben nu een connectie, langs de Zottegemse monnik om, met de abdij van Affligem.  Blijkbaar heeft onze kloosterbroeder één van de kleinere Mariabeeldjes vervaardigd uit de Groetende Maria en aan zijn familie geschonken. Immers, de eerste sporen van een kapel op Deinsbeke gaan terug tot 1717 wanneer een zekere Lucas De Naeyere er een bedehuis laat optrekken. De Naeyere was een achterneef van onze monnik en kwam via/via in handen van het beeldje dat vermoedelijk tot op dat moment in een nisje aan een boom op de familiegrond had gehangen. Met de bouw van een echte kapel begint het verhaal van O.-L.-Vrouw van Deinsbeke. Al in 1734 worden er aflaten toegekend en gestadig aan neemt de volksdevotie voor het kleine Maria-heiligdom toe. De revenuen van die aanroeping zijn dermate dat de kerk van Zottegem al in 1741 een zilveren monstrans kan bekostigen met de inkomsten van de kapel.
 
Alles komt in een stroomversnelling wanneer in 1742 Zottegem met een besmettelijke ziekte, vermoedelijk dysenterie, wordt geplaagd. Men aanroept O.-L.-Vrouw van Deinsbeke door het houden van een processie waarbij men het beeld in Zottegem ronddraagt en men belooft dit jaarlijks te zullen doen. Hier ligt meteen het ontstaan van een tot voor kort in ere gehouden traditie.
 
In 1750 wordt naast de oude kapel een groter bedehuis gebouwd, dit om de steeds groter wordende groep bedevaarders te kunnen ontvangen. Een paar jaar later wordt ook een broederschap opgericht dat zowel in Zottegem als daarbuiten een grote bloei kent en dit tot aan de Franse Revolutie. Onder het Franse Bewind wordt ook de kapel niet gespaard. Ze wordt aangeslagen, verkocht en uiteindelijk verwoest. Het beeldje komt in de kerk waar het ter verering op het O.-L.-Vrouwaltaar wordt geplaatst.
 
In 1861 wordt het broederschap hersticht en opnieuw kent ze vrij snel heel wat bijval. Met het ingezamelde geld worden liturgische voorwerpen aangekocht. Zo leidt de aanroeping van O.-L.-Vrouw van Deinsbeke tegen de cholera-epidemie van 1866 tot voldoende inkomsten om een schitterend processieschrijn te maken in verguld koper en zilver. In het begin van vorige eeuw bereikt de devotie haar hoogtepunt. Een eerste orgelpunt vormt het Gulden Jubelfeest van 1903 en na de Eerste Wereldoorlog begint men werk te maken van de voorbereidingen voor een nieuwe kapel. Dit gebouw, vandaag een beschermd monument, komt er in 1929.
 
In 1937 wordt tenslotte het heiligdom met de zeven-weeënstaties opgericht. De kapel van O.-L.-Vrouw van Deinsbeke is dus niet alleen een pareltje van religieuze architectuur maar tevens en niet in het minst een tastbare getuige van een devotie die honderden jaren lang en dit tot vandaag onze stad en het ruime hinterland heeft begeesterd.
 
© Danny Lamarcq