Home  /  Over Zottegem en haar bestuur  /  Over Zottegem  /  Een vleugje geschiedenis  /  Jan De Lichte

Jan De Lichte


De inwoners van de Zottegemse deelgemeente Velzeke moeten als ‘moordenaars’ door het leven. De spotnaam werd hen toegedicht omdat hier de beruchtste bendeleider van onze provincie op 7 april 1723 boven de doopvont werd gehouden: Johannes ‘Jan’ De Lichte, zoon van Judocus en Elisabeth De Schepper.
 
Vermoedelijk lag zijn ouderlijke woning in de onmiddellijke omgeving van de nog bestaande Driesmolen aan de huidige Beugelstraat. Een heus wandelpad dat daar ‘passeert’ kreeg zijn naam. Het leven had kleine Jan weinig te bieden. Zowel langs vaders als langs moeders kant leefde men in de marginaliteit en stond de familie zacht gezegd slecht aangeschreven. In een verhoor van Salomon De Schepper, oom van Jan De Lichte staat het letterlijk: allemaal zijn ze "befaemt, aensien ende gereputeert geweest voor dieven”.
 
We vinden ze ook allemaal terug in de Tafels van de H. Geest, wat naar vandaag vertaald, wil zeggen dat het stuk voor stuk OCMW-steuntrekkers waren. Had de familie de jonge Jan De Lichte nauwelijks iets te bieden, ook de tijd zat hem bepaald niet mee. In zijn volle puberteit wordt hier, op de rijke Vlaamse bodem, de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) uitgevochten. Nu ja, vechten. In feite kwam het erop neer dat de doortrekkende troepen het platteland kaalvraten.
 
De meest uiteenlopende troepen trekken over en weer en in het bijzonder het Land van Aalst - zeg maar het gebied tussen Schelde en Dender, de rijkste streek van Vlaanderen - kreeg het zwaar te verduren. Zo legerde in september 1745 de helft van het Franse leger (52.000 man) in een gebied dat 125.000 inwoners telde. Hoeft het gezegd dat de last van alleen die troepen enorm moet zijn geweest? Alsof dat op zich al niet genoeg was, waren ook de weergoden in het begin van de jaren 1740 nukkig. De ene slechte oogst volgde de andere op, met 1740 als regelrecht rampjaar: de graanopbrengst lag dat jaar de helft lager dan normaal! Families als de De Lichtes waren daarvan de eerste slachtoffers. Zij dansten sowieso al op een slappe koord tussen te weinig om te leven en een ietsje te veel om te sterven, en nu duikelden ze de afgrond in.
 
En, er waren er meer die in de klappen deelden. Armoedzaaiers die met een brooddeling hun maag moesten vullen, dagloners, wevers en spinners, marktzangers, zigeuners en vrouwen die hun lichaam verkochten, ..., landlopers en vagebonden en vooral bannelingen, uit hun vertrouwde omgeving geplukt en zonder perspectief ‘over de grens gedumpt’. Ruim honderdzestig werden er in 1748 van de straat geplukt: de Bende van Jan De Lichte. Spiraal Waarom zij het etiket ‘Jan De Lichte’ kregen opgespeld, blijft tot vandaag een open vraag.
 
Nu was Jan De Lichte zelf geen doetje. Zijn biografie spreekt boekdelen. Op zijn vijftiende houdt Jan het thuis voor bekeken. De luizen van het krot naast de mulder van de Driesmolen hebben hem niets te bieden. Misschien valt er langs de straat wat meer te rapen. Of te jatten. Want processtukken leren ons dat hij al snel ‘pakt’ als er niets te krijgen valt. In 1740 (niet toevallig het begin van de oorlog) pleegt hij een aantal diefstallen in Dikkele en Strijpen. Buurgemeenten van Velzeke, wat wil zeggen dat De Lichte in zijn eigen gekende omgeving is gebleven.
 
Drie jaar later en allicht heel wat ellende verder, maar nog altijd dicht bij zijn ‘thuisbasis’ schiet hij op een paar bedevaarders in de buurt van het kapelletje van O.L.V.-van Deinsbeke te Zottegem. Het is het begin van een opwaartse spiraal met als resultaat een waslijst van diefstallen, inbraken en geweldplegingen. Als hij op 13 november 1748 net voor de middag op de Grote Markt te Aalst wordt geradbraakt, een gruwelijke straf die in zijn vonnis wordt omschreven als "armen, beenen, billen en lenderen levendig gebrocken te worden, op een schavot, ende aldaer geleyt te worden op een radt, het aengesigt gekeert naer den hemel, om aldaer te blijven tot’er tijdt dat het Godt gelieven sal u in het leven te laeten”, heeft Jan De Lichte 4 moorden, 2 moordpogingen en minstens 30 diefstallen en inbraken, gewoonlijk bij nacht en in groepsverband gepleegd, bekend. Hem worden verder aangewreven: desertie, landloperij, recidivisme en concubinaat. Voeg daarbij dat Jan De Lichte tijdens zijn ondervraging (met tortuur) verklaarde ‘het Rooms-Katholieke geloof te hebben verlaten’, en je krijgt een blauwdruk van een totaal aan de rand van de maatschappij levende marginaal.
 

Samenraapsel

Die rand was dichtbevolkt, in de donkere jaren 1740-1748. Honderdvijftig tot tweehonderd mannen en vrouwen uit deze schemerzone werden in 1748, na een klopjacht, opgepakt en naar Aalst gevoerd. Zij zullen de geschiedenis ingaan als "de Bende van Jan De Lichte’. Wie dacht dat het hier om een strak gestructureerde groep ging, slaat de bal goed mis. De ‘bende’ was eerder een samenraapsel van marginalen, landlopers en vagebonden die nu eens met deze dan weer met gene een slag sloegen, vooral in het gebied tussen Leie en Dender, kortom vooral in onze provincie. Van het hele zootje zijn er een veertigtal ‘echte’ dieven en inbrekers. Op basis van de plaats waar de meeste ‘acties’ plaatsvonden, kunnen we die ‘harde kern’ in vieren delen: de groep Van de Putte, gauwdieven, de groep Vekeman/De Schepper en de hoofdgroep (met Jan De Lichte en de echt zware jongens).
 
Pieter van de Putte opereerde vooral in het Tieltse en in de driehoek Kortrijk-Deinze-Oudenaarde. Naast van de Putte bestond de groep uit Joseph Lehouck, Jan De Vos, Joseph Van de Maele, Joseph en Francies Meulebrouck en de zigeuners Pieter, Adriaan, Emannuel en François Hendrix. De groep was actief vanaf 1744, maar het aantal inbraken was het hoogst tussen eind ’46 en begin ’48. Augustin Hendrix, Jacques Plantin, Pieter Merckhaut ‘Appelken’ (vanaf ’48), Jan Balister ‘Spagnol’ en Jan van Torre waren actief in 1747-48, op de lijn Gent-Sint-Niklaas-Antwerpen. Die drie laatstgenoemden waren gauwdieven.
 
Een trio bestaande uit de gebroeders Vekeman, wonende te Sint-Maria-Oudenhove, en Jan De Schepper, van Velzeke, pleegden diverse inbraken in hun geboortestreek. Heel opvallend is dat zij het vooral op de smidsen hadden gemunt.
 
Het merendeel van de dieven, en tevens de zwaarste gevallen, sloegen vooral toe in het Geraardsbergse ten westen van de Dender. Deze groep bestond uit Francies Geents ‘Tincke’, Anthone Van Der Gucht, Jan Savoye ‘Klein Janneken’, Pieter De Moor, Jan Van Wetteren, Francies Van Den Haute ‘Abeel’, Pieter Van Ronse, Lieven Faveel, Gabriel Van der Cruyssen, Jan De Lichte, Francies Meulenaere, Pieter Van Cauwenberge ‘Wannelapper’, Jan Cottenier ‘de Zot van Wortegem’, Pieter Van Der Linden ‘Knopmaker’, Adriaan Vagenende, Gillis Van Der Elst ‘van Pamel’, Pieter De Wilde, Jean en Jacques Le Couvreur, Simon Ysebaert en Jan en François De Vrieze. Ze waren actief vanaf 1743, maar opereerden vooral in 1747-48. Het zijn vooral de namen van deze mannen die we in de (volks)boeken zullen terugvinden. Deze ‘harde kern’ werd aangevuld met toevallige medewerkers. Ook leden van de verschillende kernen sloegen wel eens samen een slag. Wat de dieven niet zelf konden gebruiken, werd voor een prikje verpatst aan helers, waarvan de belangrijkste een kroeg openhielden, zoals Jean-Baptiste van den Bossche die achter de toog stond van ‘Den Honger’ in Sint-Maria-Oudenhove en Catharina, waardin van ‘De Paling’ in Aspelare.
 

Samenlevingscontract

Het merendeel van de ‘Bende van Jan De Lichte’ bestond evenwel uit verwanten, kennissen en vriendinnen van de actieve misdadigers. Zo hadden de meeste van de jonge vrouwen die in Aalst op het schavot terecht kwamen, een relatie (gehad) met de zwaardere jongens. En het was, zeker naar de normen van die tijd, een zootje. Een bloemlezing spreekt hier boekdelen: - Jan De Lichte zelf had een kind bij Mie Van Dorpe - Isabelle Spruyte leeft met Francies Van Den Haute (Abeel) - haar zuster Josephine leefde met Lieven Faveel - Catharina Van Den Haute (zuster van Abeel) leefde met Gabriel Van Der Cruyssen, die al twee kinderen had verwekt    bij  twee andere vrouwen - Magaleine Moreels had een kind van Pieter De Wilde - Margareta Cobel had twee onwettige kinderen en woonde bij Pieter De Moor - de zuster van Mie Van Dorpe leefde met Pieter Van Cauwenberge - Anne Marie De Clercq en Jeanne Moreels waren zacht gezegd intieme vriendinnen van Simon Ysebaert.
 
Een curieus geval is - en dat wordt in de processen letterlijk opgetekend - dat de bendeleden een eigen ritueel hadden om dat samenleven in te zegenen.
Ze onderschreven (mondeling uiteraard) een soort samenlevingscontract, waarbij Livinne Sonneville, de ‘schoonmoeder’ van Jan De Lichte haar zegen gaf over een koppel. Eén van de weinige indicaties trouwens waarin - en dan nog onrechtstreeks - Jan De Lichte een prominente plaats in de bende inneemt.
 

Varkenspoten

De (volks)literatuur schildert de Bende van Jan De Lichte af als de schrik van Vlaanderen, onverschrokken mannen die overvallen pleegden, zakken geld achterover drukten en ... bij de rijken stalen om het onder de armen te verdelen. De werkelijkheid lag wel even anders. Zelden werd er geld gestolen. Dat kon ook niet, want er viel bij de modale plattelander nauwelijks geld te rapen. En het was vooral op het platteland dat er werd ingebroken en gestolen. Bij gewone pachters, bij ambachtslieden en in winkels. De buit bestond voor het overgrote deel uit textielwaren. Bij particulieren waren dat kledingstukken of lakens, in winkels waren het stukgoederen (linnen, kousen, ...). Vandaag lijkt het stelen van een vest maar niks, maar wie toentertijd zijn enige ‘dikke frak’ kwijtspeelde, moest al zijn varken kelen om zich een nieuwe ‘vest’ te kunnen aanmeten!
 
Verder werd er voedsel gestolen, voor eigen gebruik. Zo te Beveren, bij Oudenaarde, waar op Kerstavond 1747 de groep Van De Putte ook wel pannenkoeken lustte en dus werd er ingebroken ‘omtrent de molen’ en stal men brood, suiker en bloem. Met de suiker en de bloem werden er ten huize van Joseph Meulebrouck koeken gebakken. Jan De Lichte ging bij een herbergier te Ouwegem aan de haal met dertien flessen wijn en zes pond boter, maar bij een boerken te Grammen moest hij zich tevreden stellen met twee rokken en ... een paar varkenspoten.
 

Spiraal

Waren de dieven de ene keer driest, zoals drie roofmoorden bewijzen, de andere keer liepen ze bepaald niet over van durf. Zo werd een groep, waarin alle ‘kopstukken’, in de winter van 1747 te Geraardsbergen verjaagd door de buren die met stenen gooiden. Onder elkaar ging het er bepaald ruw aan toe, en wie een oogje liet vallen op een van hun liefjes werd hard aangepakt. Meestal speelden de vechtpartijen zich af in of aan een kroeg. Er werd getwist over een spelletje bollen, over een vrouw, over het verdelen van de buit over een hard woord dat was gevallen.
 
Zo zijn op Pinksteren 1748 een aantal ‘bendeleden’ samengekomen in Scheldewindeke, waar ze naast de kroeg van Willem Bauwens de ganse namiddag met de krulbol speelden. De Lichte krijgt er ruzie met Jan De Vrieze en het komt tot een gevecht, waarbij De Vrieze wordt gedood. Meulenaere en Vagenende slepen zijn lijk een honderdtal meter verder en verbergen het in een poel, na eerst de kleren van het slachtoffer te hebben geroofd. Bij zijn aanhouding droeg Meulenaere trouwens nog altijd het vest van De Vrieze!
 
Wat er ook van zij, de dossiers tonen onverbloemd dat de gewelddelicten toenemen tegen 1748 aan. Dat betekent dat naarmate men langer in het ‘circuit’ zat, de geweldspiraal toenam: van diefstal tot inbraak, van inbreken met geweld tot vechten, van vechten tot doodslag en moord.
 

Slachtoffers

Tussen 7 oktober en 14 december 1748 sprak men in Aalst 207 straffen uit tegen 101 personen. Negenentwintig aangehoudenen werden vrijgesproken. De straffen waren ronduit gruwelijk. Zes moordenaars, onder wie Jan De Lichte, werden geradbraakt. Negentien inbrekers werden opgehangen. Kleinere dieven werden levenslang naar de galeien gezonden, helers kregen 9 jaar ‘galei’ opgelegd. Meer dan de helft van de veroordeelden werden gegeseld, gebrandmerkt en verbannen. Geen kleine straf, want men werd uit de bekende omgeving geplukt en over de grens gezet, waar men van geen hout pijlen wist te maken en dus enkel en alleen maar kon ‘hervallen’ om het hoofd boven water te houden ... De Bende van Jan De Lichte had gedurende goed vijf jaar in Oost-Vlaanderen rondgezworven. De kopstukken waren geen lammetjes, zoveel is zeker, maar in vergelijking met wat de soldateska in diezelfde periode hadden uitgespookt, verdwenen hun acties in het niets. De fameuze Bende van Jan De Lichte, die dankzij het (volks)boek een eigen leven ging leiden, was weinig meer dan een verzameling marginalen, slachtoffers van hun tijd.
 
© Danny Lamarcq