Home  /  Over Zottegem en haar bestuur  /  Over Zottegem  /  Een vleugje geschiedenis  /  De Egmontgrafkelder

De Egmontgrafkelder


Samen met het kasteel en de standbeelden in het park en op de Markt in Zottegem, maakt de crypte onder de dekanale kerk deel uit van het Egmontpatrimonium van Zottegem. Hoewel de grafkelder steevast op het programma staat bij een toeristische verkenning van de Egmontstad, zijn slechts weinig Zottegemnaren er ooit binnengeweest.
 
Romantiek
Een vijftal jaren vóór zijn dood liet Egmont een grafkelder bouwen in de Zottegemse kerk, mogelijks geïnspireerd door het daar rustende familiegraf van zijn grootvader Jacob II van Luxemburg-Fiennes, heer van Zottegem (+1517) en van zijn moeder Françoise (+1557).
Zijn onthoofde lijk werd in 1568 naar Zottegem gebracht en bijgezet in de kerk. Naderhand volgden ook nog zijn vrouw, Sabina van Beieren (+1578) en zijn zonen Filips (+1590) en Karel (+1620). De grafkelder werd dus tot in de eerste helft van de 17e eeuw gebruikt.

De daaropvolgende anderhalve eeuw raken de graven in vergetelheid. En wanneer tegen het einde van de 18e eeuw Egmont opnieuw in de belangstelling komt, dit voornamelijk onder impuls van de romantiek (Goethe, Schiller en Beethoven besteedden ruime aandacht aan het Egmontthema) weet niemand meer de exacte begraafplaats aan te wijzen. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat de herontdekking van de graven in 1804 alle aandacht genoot. Bij herstellingswerken aan het koor van de dekanale kerk stuitte men op twee loden kisten. In een eerste kist lagen de schedel en de beenderen van Lamoral. In een tweede kist de resten van Sabina van Beieren samen met drie loden hartvormige kistjes waarin de gebalsemde harten van Lamoral en diens zonen Filips en Karel bewaard bleven. Ondanks de ruime belangstelling voor de vondsten werd de grafkelder opnieuw afgesloten.
 
Onschuld Egmont
Eerst in 1857 werden de kisten overgebracht naar een nieuwe grafkelder onder de kerk. De inhuldiging van deze crypte verliep vrij emotioneel, met als rode draad de oproep om eindelijk het standbeeld van Lamoral, waarvoor reeds in 1825 de sokkel was gegoten, op de Markt, te plaatsen. In verschillende toespraken werd meermaals verwezen naar het in 1854 gepubliceerde boek van procureur-generaal E. de Bavay die de "onschuld" van Egmont "aantoonde", en de bekende Gentse literator Prudens van Duyse las de ontroerende brief van de ter dood veroordeelde Egmont aan zijn vrouw voor. De nieuwe grafkelder had echter zwaar te lijden onder de tand des tijds. Een en ander dient zeker toegeschreven te worden aan de weinig adequate conservatie. Honderd jaar later drongen zich dan ook herstellingswerken op. De vernieuwde crypte werd tweemaal ingehuldigd. Een eerste keer in 1951 wanneer de loden kisten in bronzen sarcofagen werden gevat, en een tweede maal in 1954 wanneer de beenderen van Egmont, na een onderzoek door prof. Thomas en een conserveringsbehandeling, opnieuw te Zottegem werden bijgezet. Eén beentje ontbrak, nl. de halswervel die de sporen van de onthoofding draagt. Deze werd, na jaren stille rust ergens in een kluis, pas in 1984 in een reliekschrijn gevat en staat nu in de raadzaal van het stadhuis.
 
 
 
© Danny Lamarcq